3.1 Bio.psychologie
De mens is een levend wezen en behoort daarmee tot het domein van de biologie. De meest universele biologische theorie is de evolutietheorie.
Uitgangspunten:
- 'Levende materie' maakt deel uit van een steeds veranderende fysieke wereld
- Die steeds veranderende fysieke wereld maakt het noodzakelijk voor die levende materie om zich steeds aan te passen: evolutie
- Evolutie vindt plaats m.b.v. de volgende trias: door veranderingen (mutaties) die succesvol zijn te herhalen (replicatie) en die niet succesvol zijn te elimineren (selectie). Ten gevolge van deze evolutie zijn verschillende soorten levende wezens ontstaan
- Binnen deze soorten staat alles ten dienste van de verspreiding van de betreffende soort
- De soort bestaat uit het genetisch materiaal dat de ene soort onderscheidt van de andere: de genenpool
- De genenpool bestaat fysiek uit DNA
- DNA bevindt zich in de lichamen van de vertegenwoordigers van de soort: het individu
- De belangrijkste taak van het individu is het leveren van een bijdrage aan de gezamenlijke verspreiding van DNA.
Tot zover een aantal uitgangspunten die universeel zijn voor levende wezens. Op basis van deze universele uitgangspunten kan men een aantal soortspecifieke uitgangspunten formuleren voor bijvoorbeeld zoogdieren in het algemeen en groepsdieren als de mens in het bijzonder.
- De mens kent als individu diverse hoofdtaken: zichzelf voortplanten en/of helpen bij die van soortgenoten, overleven en/of anderen helpen overleven.
- De mens leeft letterlijk 'niet alleen' in een fysieke wereld wereld, maar is een groepsdier
- Om als individu en als groepsdier te leven, zijn inlevings- en voorstellingvermogen noodzakelijk, maar ook zaken als communicatietie: mentale of psychologische eigenschappen.
- Psychologische eigenschappen moeten sneller kunnen veranderen dan evolutie toetstaat want de sociale wereld is veel dynamischer dan de fysieke wereld. Dit vraagt om constante, snelle aanpassing op individueel niveau: adaptatie
- Adaptatie is een uiterst complex psychologisch mechanisme dat met veel vallen en opstaan tot stand komt. Dit vraagt om een lange ontwikkeltijd en veel speelruimte.
- Die ontwikkeltijd en speelruimte is ontstaan door differentiatie binnen de levensloop; in de kindertijd is de mens anders da op zijn oudedag.
- De mens is een ultrasociaal wezen (sociale psy) , maar ook een individu (persoonlijkheidsleer) dat een lichaam heeft en daarmee tal van bio-psycho-sociale functies kent (functieleer)
- de mens kent een (levens)lange ontwikkelingstijd: groei --> ontw.psychologie
- gedrag heeft altijd een lange termijndoel (intentionaliteit) dat via tussentijdse subdoelen kan worden bevordert (bekrachtiging)
In de Nederlandstalige handboeken ontbreekt helaas nog steeds een helder overzicht van de evolutionaire benadering van PSY. Vooralsnog baseren we ons hier op het werk (in uitvoering) van: