3.3 Psychodynamiek
Leven is primair een strijd om het bestaan. Waar de biologie het accent legt op de strijd met andere soorten en/of soorgenoten, gaat de psychodynamische visie in op de intrapsychische mechanismen en processen van die strijd. Centraal staan processen als betekenisverlening.
adaptatie.
Bron: de Vocht leerboek psy.
Freuds theorie over de ontwikkeling van de persoonlijkheid en de psychoseksuele ontwikkeling
Ontwikkeling van de persoonlijkheid
In hoofdstuk 3 hebben we al beschreven dat volgens Freud de persoonlijkheid van de mens opgebouwd is uit drie delen: het id, ego en superego.
Wanneer een kind geboren wordt heeft het hiervan eigenlijk alleen nog maar het id. Het id functioneert vanuit het lustprincipe, het kind is niet in staat zijn behoeftebevrediging uit te stellen. Dit is ook terug te zien in het gedrag van het kind: op ieder moment uit het zijn behoeften en verlangens, en wil ook graag dat deze behoeften en verlangens onmiddellijk bevredigd worden. Onder invloed van het feit dat niet iedere behoefte van het kind onmiddellijk bevredigd wordt begint al tijdens het eerste levensjaar het ego zich te ontwikkelen. Het ego functioneert vanuit het realiteitsprincipe. Dit wil zeggen dat het ego ernaar streeft de spanning te hanteren die ontstaat uit de tegenstelling tussen de wensen vanuit het id en eisen of mogelijkheden vanuit de realiteit. Op deze manier leert het kind dat je niet op ieder moment alles kunt krijgen wat je wilt. Weer later ontstaat dan het superego, dat de gewetensfunctie vervult. Het superego ontstaat zo rond het vijfde levensjaar. Doordat het kind zich identificeert met de ouders gaat het de waarden en normen van de ouders overnemen. In feite is het superego van het kind een soort spiegelgeweten, de inhoud van zijn superego is een soort afspiegeling van de waarden en normen die de ouders het kind voorhouden. In de puberteit wordt dit spiegelgeweten door de puber tegen het licht gehouden en zal de puber zijn eigen superego gaan ontwikkelen.
Dit wordt verder uitgelegd bij de beschrijving van de puberteit in paragraaf 6.4.
Psychoseksuele ontwikkeling
Volgens Freud verloopt de psychoseksuele ontwikkeling van het kind via een aantal vaste fasen. In iedere fase is er sprake van een ander centrum van lustbeleving, ook wel de erogene zone genoemd. In iedere fase van de psychoseksuele ontwikkeling kan een kind blijven steken in een bepaalde fase. Latere stadia worden dan niet of onvoldoende bereikt. Het blijven steken in een bepaalde psychoseksuele fase wordt door Freud fixatie genoemd. Bij de volwassen mens zou je volgens Freud als gevolg hiervan bepaalde karaktertrekken terug kunnen zien.
1. Orale fase: 0 - 1,5 jaar
In deze fase is de mond het centrum van de lustbeleving oftewel de erogene zone. Het kind heeft een grote zuigebehoefte die bevredigd wordt door het drinken uit de borst of de fles. Daarnaast zuigt de baby vaak ook op een speen of zijn duim.
Mensen die oraal gefixeerd zijn (dus wat betreft hun psychoseksuele ontwikkeling in deze fase zijn blijven steken) zouden afhankelijk, onzelfstandig en te goed van vertrouwen zijn. Ook zouden ze nog steeds met hun orale bevrediging bezig zijn door bijvoorbeeld veel te eten en te roken.
2. Anale fase: 1,5 - 2,5 à 3 jaar
In deze fase is de anus het centrum van de lustbeleving. Het kind gaat prettige sensaties beleven aan het uitscheiden van ontlasting. Voor het kind is de ontlasting een produkt dat door hem gemaakt is en waar hij in zekere zin ook trots op is. Het kind kan in deze fase erg koppig zijn en duidelijk zijn eigen wil gaan tonen. Het al dan niet ophouden van de ontlasting is een van de gebieden waarvan het kind ontdekt dat het zijn eigen wil in de strijd kan gooien.
Mensen die anaal gefixeerd zijn, bijvoorbeeld door een te strenge zindelijkheidstraining, zouden op latere leeftijd star, gierig, weinig creatief en extreem netjes zijn.
3. Fallisch-oedipale fase: 3 - 6 à 7 jaar
In deze fase ontdekt het kind dat er twee soorten mensen zijn: jongens en meisjes, en dat het zelf tot een van deze twee soorten mensen behoort. Het kind raakt geïnteresseerd in zijn geslachtsorganen. Het ontdekt dat het aanraken hiervan prettige gevoelens op kan roepen en het experimenteert hier dan ook mee. Ook vindt het kind het leuk om in deze fase doktertje of ziekenhuisje te spelen. Het kind ontdekt dat jongetjes een penis hebben en meisjes niet. Volgens Freud kan het jongetje hierdoor denken dat het meisje haar penis is kwijtgeraakt, wat bij hem de angst op kan roepen dat hij ook zijn penis kan verliezen: castratieangst. Bij meisjes zou het geslachtsverschil volgens Freud jaloezie op kunnen roepen: penisnijd.
Verder speelt in deze fase het oeidipuscomplex. Simpel gesteld wil dit zeggen dat het jongetje zijn moeder als liefdesobject gaat zien. Hij stelt zich ook voor dat hij later met haar gaat trouwen. Zijn vader is hierbij zijn rivaal waar hij jaloers op is. Van de andere kant houdt het jongetje van zijn vader en is hij ook wel bang voor de wraak van zijn vader voor zijn boze bedoelingen. Dit wordt wel het ambivalentieconflict genoemd: het jongetje ervaart tegengestelde (ambivalente) gevoelens ten opzichte van zijn vader. Uiteindelijk wordt het oeidipuscomplex opgelost doordat het jongetje zich gaat identificeren met zijn vader. Hij wil zijn/worden zoals zijn vader. Hierbij zal het jongetje ook de normen en waarden van zijn vader overnemen.
Voor het meisje geldt dat zij de vader als liefdesobject gaat zien. Voor haar is de moeder de concurrente. Ook voor haar geldt dat uiteindelijk de wens om de vader als liefdesobject te bezitten te bedreigend is. Zij zal haar oeidipuscomplex oplossen door zich te identificeren met de moeder en de waarden en normen van de moeder over te nemen.
Door het overnemen van de waarden en normen van de ouder van het gelijke geslacht ontstaat het superego, dat in deze fase eigenlijk nog een spiegelgeweten is zoals hierboven beschreven werd.
Mensen die gefixeerd zijn in de oeidipale fase zouden zich volgens Freud snel achtergesteld voelen en in hun latere relaties steeds op zoek zijn naar een partner die op hun moeder of vader lijkt. Op die manier proberen zij alsnog hun oeidipale wensen te bevredigen.
4. Latentiefase: 6 à 7 jaar - puberteit
Dit is een relatief rustige periode in de psychoseksuele ontwikkeling. Het kind gaat zich nu meer richten op leeftijdgenoten van het eigen geslacht. In deze periode wordt veel van de energie van het kind aangewend voor de cognitieve ontwikkeling.
5. Genitale fase: vanaf de puberteit
In deze fase gaat de (jong) volwassene zich richten op intieme relaties met iemand van het andere geslacht (of met iemand van het eigen geslacht in het geval van homoseksualiteit). Iemand die de genitale fase bereikt heeft heeft alle eerdere psychoseksuele stadia weten te integreren. De genitale fase is de 'normale', aangepast fase voor de volwassene.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er veel kritiek is op deze ideeën van Freud. Volgens sommigen zijn ze volkomen achterhaald of in ieder geval niet wetenschappelijk onderbouwd. De reden dat we de opvattingen van Freud over de ontwikkeling van het kind hier toch kort weergeven heeft te maken met het feit dat je veel van zijn ideeën en door hem geïntroduceerde termen nog steeds tegenkomt. Dit geldt zowel voor de theorie als de praktijk. Voor sommige psychiatrische ziektebeelden die te maken zouden hebben met de ontwikkeling van het kind (bijvoorbeeld een borderline persoonlijkheidsstoornis) worden duidelijk psycho-analytisch getinte verklaringen gegeven. Vandaar dat het toch belangrijk is om enige basale kennis te hebben van het gedachtengoed van Freud hierover.