Voorwaarden voor objectiviteit

2.1.1 Objectiviteit
 
In hoeverre de door u verkregen gegevens objectief zijn, hangt af van de mate waarin uw manier van praten met en observeren van de cliënt en uw manier van ordenen, interpreteren en weergeven van de informatie overeenkomen met die van uw collega's. Daarom streeft u naar een zo zuiver mogelijke weergave van het verhaal van de cliënt zonder vertekening ten gevolge van eigen interpretaties en voorbarige conclusies.
Anderzijds is een volstrekte standaardisatie van een intake of van andere momenten van informatie-verzamelen niet wenselijk, zo dit al mogelijk zou zijn. Het gaat immers om een interactie tussen hulpverlener en cliënt en deze interactie is alleen functioneel als de hulpverlener in staat is recht te doen aan de individuele kenmerken van de cliënt en van hun onderlinge contact. Objectiviteit van de kant van de hulpverlener is dan ook slechts in beperkte mate haalbaar. U kunt de objectiviteit van uw bevindingen echter wel bevorderen door te streven naar nauwkeurigheid.
 
 
2.1.2 Nauwkeurigheid
 
Nauwkeurigheid wil zeggen dat de informatie die u krijgt, geen vaagheden of onduidelijkheden bevat. 
U bereikt deze nauwkeurigheid vooral door het 'naadje van de kous' te willen weten. Uw belangrijkste instrument hiervoor is uw eigen kritische oordeel over hetgeen u hoort. Het gaat erom dat u zich precies kunt voorstellen waar de cliënt last van heeft, hoe dat is ontstaan, etc. Zie ook anamnese en de hulpvraagverheldering. 
 
Indien u dat beeld nog niet helder voor de geest heeft, probeert u met concretiserende vragen de vaagheden in het verhaal te verhelderen. U kunt de cliënt ook vragen om voorbeelden, concrete gebeurtenissen of gedragingen te noemen of om vergelijkingen met andere situaties te maken die zijn verhaal kunnen verhelderen. Indien mogelijk kunt u de cliënt vragen om kwalitatieve informatie, te preciseren met kwantitatieve informatie.
 
Niet alleen vaagheden en abstracties, maar ook uw eigen interpretaties en (voor)oordelen kunnen de nauwkeurigheid van uw informatie aantasten. Om deze ontsporingen in de informatieverwerving te vermijden neemt u een onbevooroordeelde, maar kritische houding aan jegens alle informatie die de cliënt u geeft. U stelt uzelf tijdens het gesprek regelmatig de vraag of u de cliënt precies en volledig hebt begrepen en u bent voorzichtig met eigen interpretaties en conclusies. Het helpt om nu en dan een samenvatting te maken van hetgeen de cliënt u heeft verteld en daarbij de cliënt uit te nodigen om u zo nodig te corrigeren. Ook het maken van beknopte en overzichtelijke aantekeningen om geen relevante informatie te verliezen, is een goed middel om uiteindelijk een duidelijk en precies beeld te krijgen van het probleem van de cliënt.
Voor de hulpverleningsrelatie betekent deze nauwkeurige aanpak bij het verkrijgen van informatie dat u de cliënt laat merken dat u goed luistert en geen genoegen neemt met vaagheden. U bent voor de cliënt in dit opzicht een betrouwbare gesprekspartner.
 
 
2.1.3 Taalgebruik
 
Om u zich precies te kunnen voorstellen waarvan de cliënt last heeft, is het uiteraard nodig dat de woorden die de cliënt gebruikt om zijn ideeën, gevoelens, ervaringen en sensaties te beschrijven, voor u en de cliënt dezelfde betekenis hebben.
In het algemeen vinden cliënten hun problemen een lastig gespreksonderwerp. Vaak missen cliënten  simpelweg de woordenschat om hun eigen ervaringen en gevoelens te kunnen beschrijven. In elk geval zijn ze niet gewend dat iemand, ook hun partner niet, hen zo doorvraagt over hun beleving van problemen. Nog veel groter is de terughoudendheid om over de problemen praten als daarbij allerlei gevoelens meespelen, zoals gêne, schaamte, falen of zelfs afkeer. Vooral in de hulpverlening luistert het taalgebruik daarom vrij nauw en is het zaak om een woordkeus te zoeken die aansluit bij het taalgebruik van de cliënt om een nauwkeurig beeld te krijgen van de problemen zoals de cliënt deze ervaart. 
In relationeel opzicht heeft deze aansluiting bij het taalgebruik van de cliënt bovendien als effect dat u laat blijken dat u zich wilt voegen in de belevingswereld van de cliënt. U toont zich daarmee een veilige en betrokken gesprekspartner, die zijn cliënt aanmoedigt om open over zijn problemen te praten. Deze aspecten van veiligheid en betrokkenheid in de hulpverleningsrelatie komen nog aan de orde.
 
 
2.1.4 Consistentie
 
Het verhaal dat de cliënt u vertelt, bestaat voor een groot deel uit subjectieve informatie. Het is immers een verhaal over ervaringen, gevoelens, opvattingen en verwachtingen. Sterker nog, juist de subjectiviteit van deze informatie bepaalt de ernst van het probleem. Hoe erg een probleem is, kan alleen de cliënt zelf u vertellen. Maar ook wanneer u vraagt naar feiten of gedragingen gaat het om uitspraken van de cliënt en moet u er maar vanuit gaan dat de cliënt u hierover betrouwbaar informeert en niet op een ander tijdstip en/of bij een andere hulpverlener daarover een geheel ander verhaal vertelt. 
 
Cliënten vertellen zeker niet telkens hetzelfde verhaal over hun klacht. Dat ligt in de eerste plaats aan de interactie met de hulpverlener. Geeft een hulpverlener zijn cliënt veel ruimte om te vertellen, dan volgt er waarschijnlijk een uitgebreider verhaal met meer persoonlijke aspecten, dan wanneer een hulpverlener zich met korte gesloten vragen volledig concentreert op de feitelijke informatie over het probleem. 
Omdat u er in het algemeen niet van op de hoogte bent hoe de cliënt zijn verhaal bij een andere hulpverlener heeft verteld of zou vertellen, kunt u de betrouwbaarheid van de informatie die de cliënt u verstrekt, niet direct controleren. U moet het doen met het verhaal zelf en de betrouwbaarheid ervan inschatten door na te gaan of het verhaal consistent is, dat wil zeggen geen tegenstrijdigheden of dubbelzinnigheden bevat. Zo kan een cliënt aan het begin van het gesprek vertellen dat het probleem hem nauwelijks bezighoudt in het dagelijks leven, terwijl hij in een latere fase van het contact zegt dat het probleem hem slapeloze nachten bezorgt. Door adequaat door te vragen, komt u er dan achter òf de cliënt de ernst van het probleem in eerste instantie wat heeft afgezwakt òf dat de cliënt met belemmeren alleen doelde op belemmering in het dagelijks functioneren òf dat het probleem in het begin misschien niet belemmerend was, maar dat het probleem zo ernstig of persisterend is geworden dat deze de cliënt nu wel verontrust en voortdurend bezighoudt.
 
 
2.1.5 Het verhaal verandert
 
Voordat een cliënt een hulpverlener raadpleegt, heeft hij zich al bepaalde ideeën gevormd over de mogelijke oorzaken en aanpak van zijn probleem. Deze ideeën zijn gebaseerd op eerdere ervaringen van hemzelf of van mensen in zijn omgeving. De klachten zijn soms al besproken met de partner, met anderen uit de directe omgeving of met de huisarts en daardoor al in een bepaalde context gezet. Anders gezegd: de cliënt vormt zijn eigen 'hypothesen' over zijn probleem, hecht op grond daarvan meer of minder belang aan bepaalde ervaringen en andere gegevens en komt derhalve met een eigen, gekleurd verhaal bij de hulpverlener. Emoties als onzekerheid, ongerustheid, schaamte en angst, zijn daarbij van grote invloed. Deze emotionele kleuring maakt het voor een hulpverlener lastig om de consistentie van het verhaal goed in te schatten. 
Daarnaast is het lastig om de consistentie van een verhaal te controleren, omdat ieder verhaal zich ontwikkelt in de loop van het contact met de hulpverlener. De aandacht die de hulpverlener besteedt aan de klachten en diverse andere aspecten van het probleem en de conclusies die de hulpverlener aan de cliënt voorlegt, veranderen de manier waarop de cliënt aankijkt tegen zijn probleem. De cliënt krijgt nieuwe begrippen aangereikt om woorden te geven aan zijn ervaringen en de cliënt kan door bepaalde vragen of suggesties van de hulpverlener allerlei verbanden gaan leggen met andere ervaringen en gebeurtenissen in zijn leven die er voorheen niet toe leken te doen. Op deze wijze 'leert' een cliënt om zijn verhaal over zijn probleem te vertellen. Andersom kan een hulpverlener door op één aspect uitvoerig in te gaan de cliënt de indruk geven dat deze informatie belangrijk is in verband met het probleem. Elke keer dat er over het probleem wordt gesproken, wordt er zo door de vragen en de antwoorden als het ware een nieuw verhaal gemaakt. Al met al is de consistentie van het verhaal dat de cliënt u vertelt, moeilijk te controleren en alleen een nieuwsgierige en kritische houding jegens de informatie die u krijgt, behoedt u enigszins voor ontsporingen. De relationele boodschap die u daarmee uitdraagt is dat u niet alleen goed luistert, maar ook met een zekere distantie luistert naar wat de cliënt zegt. U plaatst zo nodig uw vraagtekens. U laat daarmee blijken dat u serieus omgaat met hetgeen de cliënt u vertelt, maar dat u zelf ook serieus en oprecht wilt worden bejegend.
 
 
2.1.6 Betrouwbare informatie geven
 
Ook aan de informatie die u zelf geeft aan uw cliënt kan de eis van betrouwbaarheid worden gesteld en gelden min of meer dezelfde criteria als voor het verkrijgen van de informatie. Ook bij het geven van uw uitleg en aanwijzingen dient u nauwkeurig en consistent te werk te gaan en dient u uw taalgebruik aan te passen aan dat van uw cliënt. Desondanks kunnen allerlei omstandigheden de informatie-overdracht verstoren. Zowel de hulpverlener als de cliënt kunnen bijvoorbeeld tijdens een sessie moe zijn, emotioneel van streek zijn of hun aandacht kan zijn afgeleid door andere gebeurtenissen in hun leven. Er kan ook sprake zijn van onderlinge misverstanden, verslappen van de aandacht door een zekere gewenning aan de situatie of simpelweg het niet meer paraat hebben van belangrijke informatie. Ook de fysieke omstandigheden van de therapie kunnen fluctueren en leiden tot het afleiden van de aandacht en interesse in het therapeutisch proces (storende geluiden, temperatuur, oncomfortabel meubilair, etc.).
 
De verstoringen ten gevolge van uw eigen 'grilligheden' en de variaties in de fysieke omstandigheden heeft u als hulpverlener in principe zelf in de hand. Het behoort tot uw professionele verantwoordelijkheid om de condities te scheppen, zowel wat betreft uw eigen alertheid en gemoedstoestand, als wat betreft de therapeutische setting, om deze verstoringen van een optimale samenwerking met uw cliënt te voorkomen.
Op de verstoringen die zijn toe te schrijven aan de cliënt, heeft u echter minder greep. Zij vormen een bedreiging van de 'therapietrouw' (compliance). Hun invloed is nooit geheel uit te sluiten en als ze sterk aanwezig zijn in een sessie, zullen uw uitleg en interventies een minder vruchtbare bodem aantreffen dan wanneer uw cliënt alert en goed gemotiveerd aan de therapiesessie deelneemt. 
We gaan nu niet in op de relationele voorwaarden om deze therapietrouw te bevorderen. Zij komen nog aan bod in de paragraaf over de relationele voorwaarden voor het therapeutisch proces.